Hij haalde zijn schouders op en begon hij in dronkemans-Russisch te declameren:
‘Vaarwel, mijn vriend, vaarwel.’
Ik kende het gedicht. Het was van de dichter, filosoof en dronkenlap Jesenin. De dronkaard vroeg een kleine beloning voor zijn voordracht. Als ik hem een roebel gaf zou hij weggaan, beloofde hij. Ik zag weliswaar uit naar zijn vertrek, maar zei hem:
“Nee, daar koop je toch maar wodka voor. Daar ga ik niet voor betalen.”
“Ah, u bent een buitenlander! Mijn vriend! Voor hetzelfde geld draag ik nog een gedicht voor.”
Hij begon een ander gedicht van Jesenin:
‘Ben je nog in leven, oudje van me?....’
Dat was een erg lang gedicht. Ik onderbrak zijn voordracht direct bij de eerste zin. Toen bracht hij een laatste argument in.
“Maakt u zich geen zorgen,” zei hij en maakte een geoefend-drinker-gebaar, “ik ben beroeps, wodka is voor amateurs…”
Ik begreep nu dat deze spiritusdrinker mijn geld niet aan dure wodka uit zou geven. Zuchtend gaf ik hem een roebel.
“U bent een goed mens,” lachte hij en stapte slingerend in het grauw van sneeuw en kou.