Auteur: Paul Teule
Deel artikel
Een gesprek met onderwijsfilosoof Michael Merry

'Ik ben al heel lang kritisch over burgerschapsvorming'

Als er één domein is waar je op een toegepaste manier kunt en moet filosoferen, dan is het wel het onderwijs. Michael Merry, de van oorsprong Amerikaanse onderwijsfilosoof, weet dat als geen ander. Hij is hoogleraar Grondslagen en Geschiedenis van de Onderwijskundige Wetenschappen aan de UvA, maar mengt zich vooral in actuele onderwijsdiscussies over ongelijkheid, diversiteit, inclusie, maar ook over religieuze scholen of burgerschapsvorming. “Álles wat ik doe is toegepaste filosofie’, aldus Merry, die honderden pedagogen en onderwijskundigen in spe laat zien hoe toepasbaar het denken van Plato, Rousseau of John Stuart Mill is. Een gesprek over radicale ideeën en het belang van goede argumenten.

Wat is de rol van de onderwijsfilosoof?

“De eerste stap is concepten verhelderen. Waar hebben we het over? Wat is leren, wat is onderwijs? Is onderwijs hetzelfde als scholing? Als je niet de tijd neemt om begrippen helder te definiëren, dan kan iets van alles en nog wat betekenen. Als ik aan honderd studenten vraag wat ‘inclusie’ betekent, krijg ik honderd definities. Iedereen heeft er een mening over, niemand heeft een glashelder beeld. Iedereen is ook vóór, maar als je doorvraagt, weet niemand wat het betekent. Dus ik zeg: leg nou eens aan de hand van goede argumenten uit wat je onder ‘inclusie’ verstaat en waarom het goed is. Het liefst ook met empirisch bewijs. Helaas wordt ook door politici en beleidsmakers niet zorgvuldig gedefinieerd en geargumenteerd. ‘Gelijke kansen’, ‘eerlijke selectie’, ‘burgerschapsvorming’: het zijn helaas vooral kreten, die niet worden doordacht of beargumenteerd.”

Waar begint de filosofie van het onderwijs eigenlijk?

“Ik begin bij de Ideale Staat van Plato, omdat hij een heel breed idee over rechtvaardigheid ontwikkelde voor de hele maatschappij. Daarmee kun je reflecteren op thema’s waar we vandaag nog steeds mee bezig zijn, waaronder ‘aangeboren talent’, ‘gelijke kansen’ en ‘eerlijke selectie’. Iedereen is het erover eens hoe belangrijk de ouders zijn voor een kind, maar tegelijkertijd levert dat heel veel ongelijkheid op. Plato zei: iedereen krijgt dezelfde kansen en we selecteren op talent, en niet op basis van waar je vandaan komt, wie je ouders zijn, of hoeveel geld ze hebben.” 

“Kinderen krijgen al heel snel een stigma: jij hoort bij de domme groep.”

Wat zou Plato dan voorstellen, als hij minister van Onderwijs was?

“Weg met de ouders. Kinderen gaan naar professionele opvoeders. Dat idee betekent vaak een grote schok. Maar wat gaan we dan doen aan de ongelijkheid? We doen alsof we in ons schoolsysteem eerlijk selecteren, maar in feite selecteren we veel te vroeg en veel te veel op sociaaleconomische achtergrond, zeker ook omdat veel bevoorrechte leerlingen tegenwoordig vaak ook nog eens bijles en coaching krijgen. De hoogopgeleide elite reproduceert zichzelf op die manier. Dat is minder eerlijk dan bij Plato.”

Er wordt nu vooral gesproken over eerder naar school en later selecteren. Dat helpt toch al?

“De meeste voorstellen die worden gedaan, gaan over kleine cosmetische veranderingen. Laten we het selectiemoment ietsje uitstellen, laten de we citotoets iets meer verfijnen. Maar je moet radicaler naar het hele systeem kijken. We delen kinderen veel te streng in op basis van een enkele toets. Kinderen krijgen al heel snel een stigma: jij hoort bij de domme groep. Ze krijgen dan het idee dat ze ook echt dom zijn.”

Zou u de strenge selectie op de basisschool dan afschaffen? 

“Ik zou nooit zeggen dat selectie überhaupt niet nodig is. Net als bij sport of muziek, moet je op een gegeven moment selecteren. Niet iedereen kan nou eenmaal even goed pianospelen, niet iedereen mag bij een orkest. En als je een specifieke functie wil bekleden in de maatschappij, moet je op een gegeven moment gaan selecteren. Maar veel later dus. Eerst krijgt iedereen dezelfde kansen. Wat betreft de citotoets, of vergelijkbare high stakes tests, zou ik zeggen: vervang die voor veel meer verschillende soorten assessments, meer vormen van beoordelingen. Zeker als bijna dertig procent van de leerlingen coaching krijgt voor zo’n test.”

In Nederland selecteren we al op de basisschool voor de verschillende onderwijsniveaus. Ligt daar niet juist het probleem? 

“Als je naar het hele systeem kijkt, moet je ook ongemakkelijke vragen durven stellen. Ik ben niet per se tegen verschillende onderwijsniveaus, maar heeft Nederland er niet veel te veel? Je kunt je ook afvragen of het Nederlandse gymnasium geen onderdeel is van het probleem. Zeker als je het vergelijkt met het Duitse of Zweedse gymnasium, gaat er in Nederland maar een heel klein groepje naartoe: ongeveer zeven procent. Maar ja, ouders willen zoiets niet zomaar opgeven als het om hun eigen kind gaat. Dus hebben we een heel andere soort politiek leiders en beleidsmakers nodig dan we nu hebben: mensen die durven in te grijpen. Anders zitten we over tien jaar en over vijftig jaar, nog steeds in dezelfde situatie.”

Maar politici en beleidsmakers die allemaal zeggen iets aan ongelijkheid te willen doen, komen vaak uit die kleine bovenlaag. 

Precies. Bijna iedereen in het onderwijslandschap heeft dezelfde sociaaleconomische achtergrond. 99 procent is wit en bovendien heeft de meerderheid op het gymnasium gezeten. Dat geldt voor het ministerie, de Onderwijsraad, de Inspectie, de wetenschap, ga zo maar door. Er zijn uitzonderingen: mijn Vlaamse collega, de onderwijssocioloog Orhan Agirdag, heeft een Turkse achtergrond en geen hoogopgeleide ouders. Zij zit in de Onderwijsraad. Of ik moet denken aan Tim ’S Jongers, de huidige directeur van de Wiardi Beckmanstichting, die ooit dakloos is geweest en lang in armoede heeft geleefd, en toch opklom tot beleidsadviseur in Den Haag. Hij hekelde de scheiding tussen ambtenaren in de hoge torens in Den Haag, die de beslissingen nemen, en de mensen in de volkswijk, voor wie het beleid bedoeld is. Ze snappen er niks van en toch doen ze alsof ze precies weten hoe het zit.” 

“Plato was niet van mening dat filosofie voor iedereen is weggelegd. Maar ik wel!”

Gesteld dat hier niets aan verandert en hoogopgeleiden en hun kinderen hun privileges niet opgeven, kun je ook zeggen: laten we meer investeren in al die andere leerlingen. Wij willen als HTF bijvoorbeeld dat iedereen filosofie krijgt, niet alleen de vwo-leerling en de havist. 

“Helemaal mee eens. Filosofie moet geen privilege zijn voor de kinderen van bevoorrechte ouders. Alle kinderen hebben van de nature een filosofische nieuwsgierigheid. Mijn drie kinderen kwamen, afzonderlijk van elkaar, met filosofische vragen toen ze net vier waren: Wat gebeurt er als je dood gaat? Waarom is dit zo, waarom is dat zo? Je moet hier als school op inspelen en het niet van de ouders laten afhangen. De school doet al heel lang het tegenovergestelde. Wees stil! Raak je buurman of buurvrouw niet aan. Blijf zitten, luister en volg onze instructies! Voordat je het weet, is die nieuwsgierigheid weg. Jaren later op de universiteit zien we vaak het resultaat van dit soort ‘geschoold gedrag’: instructies volgen en vooral gefocust op cijfers, diploma’s en prestaties. Ook later op school moet je met elkaar filosoferen en luisteren naar elkaars argumenten. En daarna ook in de samenleving. Ik ben op zich blij dat er tegenwoordig meer kritiek vanuit de samenleving richting Den Haag klinkt. Of het nu om de toeslagenaffaire gaat, of over gunstige belastingregels voor multinationals, of over de koloniale geschiedenis. Een flinke dosis wantrouwen - zelfs af en toe ongehoorzaamheid - hoort ook bij burgerschap, vind ik. Burgers moeten niet alles vanzelfsprekend vinden. Maar wel altijd op grond van goede argumenten en niet vanuit weerstand. In Den Haag zien we politici vaak vooral standpunten innemen en verdedigen, zonder dat ze echt luisteren naar elkaars argumenten. Dat is niet goed. Plato heeft dat ook gezegd: in een ideale staat moet je filosoferen. En niet debatteren. Je moet luisteren en nadenken.”

Krijgt in Plato’s ideale staat ook iedereen filosofie? 

 (Lachend) “Plato was niet van mening dat filosofie voor iedereen is weggelegd. Maar ik wel!”

Sowieso was Plato natuurlijk vrij hard en rücksichtsloos, om niet te zeggen totalitair, in zijn indeling van de samenleving. Is dat wel zo’n goede blauwdruk?

“Voor Plato was de staat uiteindelijk het allerbelangrijkst. Iedereen had daar een plek en een rol te spelen. Je kunt je afvragen of zijn ideeën in het belang van het individu zijn. Maar het gaat er mij om dat je via radicale ideeën van klassieke filosofen een heel ander perspectief krijgt. Je kunt ook Emile, of Over de opvoeding lezen van Jean-Jacques Rousseau lezen. Bij Rousseau staat het belang van het individu voorop. En niet je rol in de maatschappij. Je moet een kind zo lang mogelijk ongestoord laten opgroeien tot een zelfstandig denkend individu. Los van ‘corruptie’, dat wil zeggen: de invloed van anderen. Tegenwoordig zouden we zeggen: los van de invloed van YouTube en andere social media, los van peer pressure. Je rol als burger in de maatschappij komt later wel, als het individu gevormd is. Dat is ook echt een radicaal idee, want het vereist eigenlijk een heel intensieve een-op-eenbegeleiding. Het autonomie-ideaal heeft ook veel latere filosofen en pedagogen geïnspireerd, maar wat autonomie precies is en of het haalbaar is, is lastig te bepalen, gezien de omvang van het aantal variabelen die het individu beïnvloeden.”

“Je kunt echt een hele week discussiëren over wat discriminatie precies is.”

De vraag of we kinderen tot burgers of tot individuen opleiden, raakt natuurlijk aan burgerschapsonderwijs. Hoe kijkt u daarnaar?

“Ik ben al heel lang kritisch over burgerschapsvorming. Je hoort vooral veel mantra’s over democratie en de rechtstaat, maar je moet je afvragen of het gezag van de staat wel legitiem is als datzelfde gezag gebruikt wordt om - dwangmatig - educatieve inhoud in te prenten die de staat zelf essentieel acht voor ‘goed burgerschap’.  Bovendien zijn er zoveel manieren om een goed burger te zijn, los van het stemmen en het lezen van de krant. Wat doe je bijvoorbeeld in je eigen buurt? Doe je aan vrijwilligerswerk? Help je mee met het schoonhouden van het park in je buurt? Of laat je dat over aan anderen, de gemeente? Spreek je je uit tegen onrechtvaardigheid? En dan dit: waarom beginnen bij burgerschapsonderwijs niet met wat er in artikel 1 van de grondwet staat: het anti-discriminatiebeginsel. Je kunt echt een hele week discussiëren over wat discriminatie precies is. Daar heb je wel een heel goede docent voor nodig, met grondige kennis én filosofische vaardigheden.”

De overheid wil dat leerlingen bij burgerschapsonderwijs leren democratische waarden te omarmen. Maar als je het filosofisch bekijkt, zou je ook moeten kunnen beargumenteren dat democratie misschien helemaal geen goed idee is?

“Het is mogelijk, maar wel onwaarschijnlijk. Aan de andere kant, als onze principes niet getoetst kunnen worden of vergeleken met alternatieven, wat zijn ze dan waard? Ze moeten sterk genoeg zijn om die test te doorstaan. Maar je moet wel echt met goede argumenten komen en vooral ook met een alternatief dat je hebt doordacht. Als je ergens tegen bent, moet je ook laten zien waar je vóór bent. Bovendien moeten gemarginaliseerde groepen in dat gesprek ook een stem hebben. Hoe meer stemmen en perspectieven, des te rijker het gesprek.”

Paul Teule

Paul Teule

Paul Teule (1981) studeerde filosofie en economie en doceert bij de UvA en de HTF, waar hij ook directeur Onderwijs is. Hij is redacteur van Phronèsis en (acquirerend) redacteur van De Nederlandse Boekengids.

Geef een reactie

Abonneer
Laat het weten als er

0 Reacties
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties
Neem contact op met de redactie van Phronèsis Magazine
Heb je een goed idee, wil je met ons van gedachte wisselen of heb je een vraag? We horen graag van je.
Contact opnemen
paperclipcamera-videobookmagnifiercrossmenu
linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram